Plantenrijk

Het plantenrijk bestaat uit 3 stammen:

1. Wieren/algen

2. Sporenplanten

3. Zaadplanten

Deze 3 stammen worden in onderdeel C van de wikiwijs verder besproken.

Het plantenrijk is een heel bijzonder rijk. (Bijna) Alle organismen die bij deze groep horen, kunnen namelijk iets dat de andere rijken en domeinen niet kunnen: hun eigen voedsel produceren. Planten kunnen hun eigen voedsel produceren, omdat zij bladgroenkorrels in hun cel hebben. We noemen planten daarom ook Autotroof. Auto betekent zelf, troof betekent voeden = zelfvoedend dus.

Bladgroenkorrels zijn een soort kleine fabriekjes waarmee plantencellen in staat zijn om glucose/suikers te maken. Dit proces noemen we fotosynthese. Let op! De plant doet dus aan fotosynthese, hij maakt geen fotosynthese. Dit is een belangrijk verschil.

Fotosynthese

Het proces fotosynthese vindt plaats in de bladgroenkorrels, die zelf weer in de cel zitten.

De bladgroenkorrels van een plantencel vangen zonlicht op en halen hier energie uit. De plant neemt uit de omgeving koolstofdioxide (CO2) en water (H2O) op.

De energie van het zonlicht wordt gebruikt om de stoffen koolstofdioxide (CO2) en water (H2O) aan elkaar vast te koppelen. Hierdoor ontstaan 2 producten, namelijk glucose/suiker ( C6H12O6) en het afvalproduct zuurstof (O2).

Scheikundig geschreven komt dat neer op : 6 CO2 + 6 H2O + energie = C6H12O6 + 6 O2.

In normale taal zeggen we dat de plant licht gebruikt om koolstofdioxide en water om te vormen tot suiker en zuurstof.

Maar wat gebeurt er daarna met de suiker en zuurstof?

De plant stoot de zuurstof die hij over heeft uit in de lucht en vervolgens wordt dat door andere organismen weer gebruikt voor hun ademhaling.

De suiker/glucose die de plant heeft gemaakt, wordt door de plant meteen gebruikt als eigen voeding. De suiker/glucose die hij niet meteen op maakt, wordt opgeslagen in de bladeren, wortels of in de vruchten van de plant.

De uitzondering

In het begin van deze tekst stond dat (bijna) alle organismen in deze groep hun eigen voedsel kunnen produceren. Er is echter, zoals altijd, een uitzondering.

De Bremraap is een plant die helemaal geen bladgroenkorrels heeft. De bremraap is een witte parasitaire plant. Dit betekent dat hij leeft door de suiker/glucose van andere planten te stelen. Dit doet hij door met zijn eigen wortels in de andere plant te groeien en zo de voedingsstoffen uit de cellen van de andere plant op te nemen. Wie zei dat planten saai zijn?

Overeenkomsten

Alle planten hebben sowieso een:

- Celwand: deze zorgt voor stevigheid en bescherming van de cel

- Celmembraan: dit is een dun "vliesje" dat onder de celwand ligt en die de inhoud van de cel bij elkaar houdt en probeert te reguleren.

- Cytoplasma: dit is de vloeistof ín de cel, het is een beetje stroperig en bestaat uit water, voedingsstoffen en eiwitten (dat zijn een soort bouwsteentjes)

- Celkern: dit is het regelcentrum van de cel.

- Bladgroenkorrels: hier vindt fotosynthese plaats.

Stam 1. Wieren/Algen

Wieren, ook algen genoemd, zijn een beetje aparte organismen. Net als bij een heleboel andere groepen organismen die je al geleerd hebt, zijn er hier ook weer eencellig of meercellige soorten.

Eencellige algen komen vooral voor op vochtige plekken. Zo is die groene aanslag op stenen in een beekje of vlak bij de zee een hele dikke laag van allemaal eencellige algen die op elkaar groeien.

Er zijn ook eencellige algen die samenwerken met schimmels. De schimmel houdt de alg dan vochtig, terwijl de alg doet aan fotosynthese en zijn suiker met de schimmel deelt. Deze "rare" samenwerkende organismen noemen de korstmossen.

Eencellige algen planten zich, net als bacteriën en gisten, door deling.

Meercellige algen zijn eigenlijk eencellige algen die samenwerken om hun overlevingskans te vergroten. Ze groeien tegen elkaar aan en vormen zo grote vlakken. Dit is voordelig, want hoe groter het oppervlakte is, hoe meer zonlicht ze kunnen opvangen! De cellen delen hun voedingsstoffen met elkaar, waardoor ze allemaal een beetje beter uitkomen. Die grote vlakken die deze meercellige algen vormen, lijken soms wel een beetje op bladeren of stengels. Dat zijn ze niet!

Tot de meercellige wieren behoren kranswier, blaaswier en zeesla. Kranswier vind je o.a. in vijvers, sloten en plassen. Blaaswier groeit in zee. Je vindt blaaswier soms in grote aantallen op het strand. De blaasjes knappen kapot als je erop trapt. Meercellige wieren planten zich voort door spoorvorming, net als de meercellige schimmels!

Stam 2. Sporenplanten

We zijn nu beland bij de stam Sporenplanten. Sporenplanten hebben net als de meercellige schimmels wel echt verschillende stelsels. Ze hebben namelijk wortels, stengels en bladeren en alle stelsels hebben hun eigen functie. Ze planten zich voort door middel van sporen (ook weer net als de schimmels). De afdeling van de sporenplanten wordt verder verdeeld in 3 klassen: mossen, paardenstaarten en varens.

Mossen

Mossen zijn kleine plantjes die in groepen bij elkaar groeien. Kenmerkend voor mossen is dat ze nog geen echte wortels hebben. De bladeren die ze hebben, zijn klein en lijken eerder op schubben dan op de bladeren waar wij altijd aan denken. De sporen van mosplantjes ontstaan in speciale sporendoosjes die op steeltjes boven de mosplantjes uitsteken. Deze sporendoosjes zijn er niet altijd, alleen als de plant klaar is om zich voort te planten.

Paardenstaarten

Paardenstaarten zijn opgebouwd uit een soort 'buisjes' die je er een voor een af kunt trekken. Paardenstaarten komen in allerlei vormen en maten, soms zijn ze klein en groeien ze in het gras. Soms worden ze wel 3 meter hoog en vormen ze hele bossen. De sporen ontstaan in de sporenvormende orgaantjes aan het uiteinde van bepaalde stengels.

Varens

Varens kun je herkennen aan grote bladeren die meestal zijn ingesneden. Varens kunnen soms ook meters hoog worden en soms hebben ze zelfs een stam (zoals sommige bomen). De sporen ontstaan in sporenhoopjes aan de onderzijde van de bladeren.

Stam 3. Zaadplanten

Zaadplanten zijn de meest bekende planten. Ze hebben wortels, stengels, bladeren én bloemen. Ze planten zich voort door middel van zaden. Zaadplanten zijn de enige planten met bloemen. De bloemen zijn in dit geval de voortplantingsorganen van deze planten. In de bloemen heb je onderscheid tussen mannelijke en vrouwelijke delen. Zoals bij alle andere organismen die 2 geslachten hebben, zijn beide nodig om een nieuw organisme te maken.

We verdelen deze stam van de zaadplanten in twee klassen:

  • Naaktzadigen
  • Bedektzadigen

Naaktzadigen

Naaktzadige planten zijn planten waarbij de zaadjes onbedekt zijn. Bij naaktzadige planten zitten de zaden tussen de schubben van kegels. De zaden liggen "naakt" tussen de schubben. Er zit geen vrucht om de zaden heen.
De kegels van dennen en sparren zijn goede voorbeelden van naaktzadige planten.
De bladeren van de meeste soorten naaktzadigen zijn naaldvormig. Alle naaldbomen behoren tot de naaktzadigen.

Bedektzadigen
Bedektzadige planten zijn de planten met vaak kleurrijke en geurige bloemen. Deze bloemen trekken insecten aan, die het pollen (de voortplantingscellen, vergelijkbaar met sporen) van de ene bloem naar de andere bloem brengen. Het overbrengen van die pollen noemen we bestuiving.

Vragen

  1. Uit welke 3 stammen bestaat het rijk der Planten?

  2. Hoe noemen we de groene aanslag op stenen ook wel?

  3. Uit welke 3 klassen bestaat de stam Sporenplanten?

  4. Kan je uitleggen op welk punt de bedektzadigen en de naaktzadigen van elkaar verschillen?

  5. Hoe noem je de zaden bij de bedektzadigen?

  6. Hoe noem je het overbrengen van zaden bij bedektzadigen?

  7. Naaldbomen behoren tot de …?

    1. Bedektzadigen

    2. Naaktzadigen

  8. Wat hebben sporenplanten en schimmels gemeen op het gebied van voortplanting?

  9. Welke van de drie klassen van sporenplanten heeft sporenhoopjes aan de onderkant van de bladeren?

  10. Welke manier van voortplanten heeft de plant op het bovenstaande plaatje?

  11. Zijn planten zelfvoedend of hebben ze andere hierbij nodig? Hoe heet dit in andere woorden?

  12. Hoe gaat het proces van een plant die zelfvoedend is?