Voortplanting bij dieren

Een soort kan alleen maar blijven bestaan als de individuen zich voortplanten. 

Sommige diersoorten kunnen zich in hun eentje voortplanten. 
Dit heet ongeslachtelijke voortplanting

Bij de meeste dieren zijn er voor voortplanting twee geslachten nodig: een mannetje en een vrouwtje. Het mannetje draagt dan zijn zaadcellen bij en het vrouwtje haar eicel of eicellen. Dit heet geslachtelijke voortplanting.

 


Ongeslachtelijke voortplanting

Ongeslachtelijke voortplanting komt niet zo vaak voor bij dieren. 
Kwallen hebben wel ongeslachtelijke voortplanting.

1Een kwal in het poliepstadium besluit om zich voort te planten.
2De poliep veranderd in allemaal kleine kwalletjes die echter nog aan elkaar vast zitten.
3De kwalletjes laten los van elkaar.
4Er ontwikkelen zich kleine, primitieve kwalletjes.
5De kwal krijgt tentakels en groeit.
6De kwal is volwassen geworden.


Balts

In het voorjaar jagen mannetjes achter vrouwtjes aan om met ze te paren. Of ze maken zich druk door heel hard te zingen of te dansen. Dat gedrag noem je de balts. Veel vogelsoorten zijn ook bezig met het bouwen van een nest.
De balts en het nestgedrag geven aan dat de vogels zich willen voortplanten.


Een mierenkolonie bestaat meestal alleen uit vrouwtjes.
Tijdens de voortplantingsperiode maakt de koningin echter ook mannetjes.
De koningin en de mannetjes hebben als enige vleugels. Ze maken samen een bruidsvlucht
als voorbereiding op de paring.


Zaadcellen en eicellen bij elkaar brengen

Als dieren zich willen voortplanten, maken ze voortplantingscellen: mannetjes maken zaadcellen en vrouwtjes maken eicellen. 
Zaadcellen en eicellen kunnen op verschillende manieren bij elkaar komen. 

Bij de paring kruipen mannetjes en vrouwtjes op elkaar. 
Het mannetje heeft meestal een penis, die hij in het lichaam van het vrouwtje brengt. Het mannetje spuit zijn zaadcellen in het lichaam van het vrouwtje. Daar gaan de zaadcellen dan op zoek naar de eicellen. Omdat het eitje in het lichaam van het vrouwtje wordt bevrucht, noem je dit inwendige bevruchting. Dit om het verschil aan te geven met uitwendige bevruchting waarbij het eitje buiten het lichaam van het vrouwtje wordt bevrucht; zoals bijvoorbeeld bij vissen


Toevallige ontmoeting zaadcel en eicel

Bij veel diersoorten gaat het niet zo doelgericht.
Mossels en zalmen spuiten heel veel zaadcellen en eicellen in het water.
Het grootste gedeelte daarvan gaat dood. Sommige eicellen en zaadcellen slagen er echter wel in om elkaar te vinden.
Omdat de eitjes buiten het lichaam van het vrouwtje worden bevrucht noem je dit uitwendige bevruchting.


Bevruchting en ontwikkeling

Als een zaadcel een eicel ontmoet, kunnen ze versmelten tot één nieuwe cel. Er ontstaat dan een bevruchte eicel ofwel zygote.
De zygote kan zich verder ontwikkelen tot volwassen dier.
Bij veel insectensoorten, zoogdieren en vogels verloopt deze ontwikkeling geleidelijk.

Bij sommige insectensoorten is er sprake van gedaanteverwisseling of metamorfose.
Aan het jonge dier kun je dan niet zien hoe het er als volwassene uitziet.
Denk maar aan een vlinder. Uit een vlinderzygote groeit eerst een larve, de rups.
Na enige tijd verandert de rups in een pop.
Daaruit kruipt het volwassen dier ofwel imago, de vlinder.


Weinig broedzorg

Een zeeschildpad graaft een diepe kuil en legt daar haar eieren in. Dan verlaat ze de kuil en gaat weer terug naar zee. De jongen moeten het verder zelf maar uitzoeken.
Als de jonge schildpadjes uit hun ei zijn gekomen, zijn ze een gemakkelijke prooi voor roofdieren. 95% van alle jonge zeeschildpadden overleeft de reis vanuit hun kuil naar zee niet.
De zeeschildpad kan met zo weinig zorg als soort blijven voortbestaan omdat hij zoveel jongen maakt.

Veel diersoorten gaan zo met hun nakomelingen om. Ze hebben weinig of geen broedzorg voor eieren of jongen.


Ook sommige vissen geven veel broedzorg.
Muilbroeders zijn vissen waarbij de vrouwtjes de bevruchte eitjes in de bek verder uitbroeden.
Er zijn zelfs vissen die hun jonkies bij gevaar in de bek nemen om ze te beschermen.


Nestblijvers en nestvlieders

Koolmezen vliegen af en naar het nestkastje om hun jongen te voeren. Koolmezen krijgen veel zorg van de ouders: het zijn nestblijvers. Andere voorbeelden van nestblijvers zijn zwaluwen, merels, mezen en roofvogels zoals de buizerd.
Wilde eenden zijn nestvlieders.
Als ze uit het ei zijn gekropen, moeten ze hun eigen voedsel zoeken.
Andere voorbeelden van nestvlieders zijn kieviten, kwartels en kippen.