De onderstaande video kun je alleen bekijken als je hem aanklikt en vanuit youtube bekijkt.



Verschillende eters

Elk dier moet eten om in leven te blijven. Om hun voedsel te pakken, hebben dieren bepaalde eigenschappen. Die zie je terug in bijvoorbeeld de specifieke vorm van hun snavel, poten, lichaam of kiezen.
Op die manier zijn fysieke kenmerken afgestemd op de voedselkeuze.

Als het voedsel eenmaal in het lichaam is, moet het kleiner gemaakt worden. Dat heet verteren.
Een dier heeft een verteringsstelsel waarmee het zijn voedsel verteert.
Om het voedsel goed te verteren hebben zoogdieren een gebit. 
In het gebit zijn verschillende tanden en kiezen te herkennen met elk hun eigen functie.

Na vertering kunnen de voedingsstoffen gemakkelijker in het bloed worden opgenomen. De voedingsstoffen komen zo bij alle cellen in het lichaam. In de cellen vindt verbranding plaats en daarbij komt energie vrij.
Dus door te eten krijgt een dier energie en kan zo bewegen, waarnemen, enzovoort.

Dieren die planten eten, zijn planteneters ofwel herbivoren.
Dieren die andere dieren eten, zijn vleeseters ofwel carnivoren.
Dieren die zowel planten als dieren eten, zijn alleseters ofwel omnivoren.


Planteneters ofwel herbivoren

Planteneters hebben een voordeel: planten lopen niet weg! 
Maar planten eten heeft ook nadelen: het levert weinig energie. 
Een planteneter moet daarom veel eten. Veel zoogdieren zijn planteneters. 
Ook veel vogels en vissen zijn planteneters. 


Hoe een koe eet

Koeien zijn echte planteneters. Koeien nemen dertig tot zeventig happen per minuut.
Ze pakken het gras met hun tong en snijden het af met hun snijtanden.
Dat doen ze door korte kop bewegingen.

n de bek wordt het gras fijngemalen met maalkiezen. De maalkiezen van een koe hebben harde randen ofwel plooien.
Hiermee kan een koe het gras goed fijnmalen. Maalkiezen worden ook wel plooikiezen genoemd.


Herkauwen en verteren

Koeien grazen ca. 6-9 uur per dag. Ze hebben verschillende magen om al het gras dat ze binnenkrijgen te verteren. 
De lengte van het spijsverteringsstelsel van planteneters is dan ook opvallend lang.
Dat is ook nodig want plantencellen zijn door de stevige celwand moeilijk te verteren.

Bekijk de afbeelding en bestudeer de toelichtingen.
Nadat de koe het gras heeft ingeslikt, komt het terecht in de pens.
Het voorgekauwde gras wordt teruggestuurd naar de mond via de slokdarm en herkauwd.
Nadat het gras herkauwd is, wordt het ingeslikt en komt het in de netmaag terecht. Daar wordt het verder verteerd.
Als het gras ver genoeg verteerd is, gaat het naar de boekmaag. Daar wordt het vocht uit het voedsel gehaald.
In de lebmaag wordt het voedsel heel klein gemaakt, zodat het door de darmen aan het bloed kan worden afgegeven.
De onverteerbare resten worden uitgepoept.


Meer herbivoren

Plantenetende vogels hebben een stevige snavel. 
Daarmee kunnen ze harde zaden kraken. 

Een voorbeeld van een plantenetende vogel is een papegaai.
Een papegaai is zo sterk, dat hij/zij geen moeite heeft met harde noten. 

Een waterslak eet ook planten. 
Met zijn rasptong eet de waterslak de algen 
van een aquariumruit af.


Vleeseters ofwel carnivoren

Vleeseters jagen meestal op een prooi.
Sommige soorten eten kadavers (aas), dieren die al dood zijn. Roofdieren hebben vaak klauwen en hoektanden waarmee ze hun prooi vangen. Katachtigen zoals leeuwen, tijgers en gewone katten zijn echte vleeseters. Vleeseters hebben meestal een slank en soepel lichaam. Door hun lage gewicht en grote beweeglijkheid kunnen ze goed jagen.
Als en vleeseter een prooi gevangen heeft, wordt deze in stukjes geknipt met knipkiezen.
Vlees hoeft niet gekauwd te worden en daarom hebben tijgers ook geen maalkiezen.




Alleseters ofwel omnivoren

Mensen en varkens zijn voorbeelden van alleseters.
Het gebit van alleseters is niet geschikt om prooien mee te grijpen en vast te houden.
En ook niet om urenlang gras te kauwen.
Wel kun je met dit gebit goed fruit en graan eten of kleine stukken vlees fijnmalen.
Verstandskies:
Laatste kiezen die bij de mens doorkomen; vorm van lichamelijke ontwikkeling.
Kiezen (knobbelkiezen):
om voedsel te kauwen.
Hoektand:
om voedsel ergens vanaf te scheuren.
Snijtand:
om voedsel ergens vanaf te bijten (zoals bij een appel).


Het verteringsstelsel van alleseters

Alleseters kunnen zowel vlees als plantaardig voedsel verteren. 
Ze hebben een verteringsstelsel dat langer is dan dat van een vleeseter, maar korter dan dat van een planteneter. 
Maag
De slokdarm vervoert het voedsel naar de maag. Vanaf de maag gaat het voedsel naar de darmen.
Dunne darm:
De dunne darm is bij varken en mens langer dan bij katten; het voedsel doet er langer over om te verteren.
Dikke darm:
Via de dikke darm gaat het voedsel naar de anus.


Meer omnivoren

Een kauw is een omnivoor. Die eten van alles.
Hun snavels zijn geschikt om kleine dieren te eten, maar ook vruchten en zaden gaan er wel in. Zelfs de parasieten op de rug van een paard eten ze graag.

Piranha’s, zoetwatervissen uit de rivieren in Zuid-Amerika, zijn omnivoor.
Met hun scherpe tanden pakken ze hun voedsel beet en maken dan een draaiende beweging met hun lichaam. Zo scheuren ze stukjes van hun voedsel af.


Vogels

Verschillende snavels.

Een snavel is de bek van een vogel. Een vogel gebruikt zijn snavel om voedsel te grijpen. Vogels hebben geen tanden en kiezen. Voedsel kan dus niet fijn gemalen worden. Daarvoor hebben sommige vogels een krop. Dit is een uitstulping van de slokdarm. Daarna gaat het voedsel naar de maag. Zaadeters slikken steentjes in. Die helpen het voedsel in de maag te vermalen. Vleeseters slikken hun prooi geheel in. Zij braken de onverteerbare delen als botten en haar uit als braakballen.

Aan de vorm van een snavel kun je zien wat de vogel eet.

Pincetsnavel komt voor bij insecteneters.
 Kegelsnavel komt voor bij zaadeters.
 Zeefsnavel komt voor bij planktoneters (kleine plantjes en diertjes in het water).
 Scheur- of haaksnavel komt voor bij vleeseters.
 Priemsnavel komt voor bij vogels die hun voedsel uit de grond of modder halen.