Inleiding


Al zo lang de mens bestaat heeft hij geprobeerd verklaringen te zoeken voor natuurverschijnselen. De verklaringen die mensen vroeger voor zaken hadden waren vaak niet op gedegen wetenschappelijk onderzoek gebaseerd. Doordat de mens dingen  wetenschappelijk zijn gaan onderzoeken, konden ze steeds betere verklaringen vinden voor deze natuurverschijnselen. Ook bleek regelmatig dat eerder gedane conclusies niet juist te zijn. Het kan dus goed zijn dat verklaringen die we nu hebben later weer verworpen worden.



Plinius (61-114 n.C)

 

De mensen die in de generatio spontanea geloofden waren van mening dat uit (de resten van) een individu een ander soort levend wezen kon ontstaan.
Plinius schfreef enkele van deze verhalen, zo zouden er bomen zijn waar eendemossels aan groeien. Anderen vertelden verhalen van bomen uit het Oosten die meloenachtige vruchten hadden, waar lammeren uit ontstonden. Zo is er een verhaal over een ganzenboom waar mensen tot in de 19e eeuw in geloofden.

 


Paracelsus (1493-1541)

 

Paracelsus heeft beschreven hoe muizen, kikkers, palingen en schilpadden ontstonden uit water, lucht, stro en rottend hout. Wij vinden deze ideeen nu vreemd en vragen ons misschien af hoe het kon dat mensen dit geloofden, maar deze ideeen werden vaak gebracht door de grote onderzoekers uit deze tijd.

 


Van Helmont

 

Van Helmont trok ook verkeerde conclusies uit zijn experimenten, omdat hij niet van de in die tijd gangbare ideen kon afstappen.
Hij deed in een pot tarwekorrels en spande daarover een oud, vuil hemd. Toen hij na enige tijd het hemd verwijderde spronen er muizen uit de pot. Voor van Helmont was dit het bewijsdat muizen konden ontstaan uit tarwekorrels. Hij veronderstelde dat ze ontstonden uit de levenskracht van het menselijke zweet. Het experiment was echter niet volledig, hij had geen controleproef gedaan.