De afbeelding hierboven is het skelet van een Mesonyx, waarvan gezegd wordt dat hij de vermoedelijke voorouder van de walvis is. Op het eerste gezicht lijkt deze uitspraak vreemd en we kunnen ons ook afvragen hoe men tot deze gedachte is gekomen.

Afstamming van walvissen

Als voorouders van de moderne walvissen worden Archaeoceti (uitgestorven oerwalvissen) genoemd. Deze dieren vertoonden nog duidelijk allerlei kenmerken van landdieren, o.a. een duidelijke aanwezige schouder- en bekkengordel. Deze oerwalvissen stammen op hun beurt zeer waarschijnlijk weer af van de Mesonychidae. Tot deze groep hoort ook de Mesonyx.

Uit de de oerwalvissen ontstonden in de loop van de tijd de moderne walvissen: de tandwalvissen en de baardwalvissen. De moderne walvissen bezitten slechts een rudiment van de achterpoten. De neusopeningen liggen aan de bovenzijde van de kop.

1.Wat bedoelen we met rudimentaire organen?

 

Bron: https://todio.nl/dieren/walvis-spreekbeurt-walvis-werkstuk/

 

Met de term Walvis bedoelen we de groep der walvisachtigen oftewel walvissen. De wetenschappelijke naam voor deze groep is Cetacea. De wetenschappelijke naam Cetacea is afgeleid van het latijnse woord Cetus wat groot zeedier betekend. Uit genetisch onderzoek is gebleken dat walvissen samen met de evenhoevigen tot de orde der Cetartiodactyla* behoren.

*Tot de orde der Cetartiodactyla behoren de walvissen en de evenhoevigen. Uit genetisch onderzoek is de volgende volgorde van genetische verwantschap aan de walvis als volgt vastgesteld: 1 de Walvissen, 2 de Nijlpaarden, 3 de Herkauwers, 4 de Varkens en navelzwijnen en 5 de eeltpotigen (Tylopoda o.a. de kameelachtigen).

 

HET ONTSTAAN VAN DE WALVIS:

 

Uit vondsten van fossiele walvisachtigen is vastgesteld dat de eerste walvisachtigen zo’n 55 miljoen jaar geleden zijn ontstaan. De allereerste walvisachtigen, de Pakicetus, de Rodhocetus en de Artiocetus, leefden zowel op het land als op het water en hadden dus nog poten. Zo’n 45 tot 30 miljoen jaar geleden ontstonden hieruit de oerwalvissen (Archaeoceti). De vroegste Archaeoceti hadden nog achterpoten. Bij latere vormen zijn de achterpoten sterk gereduceerd of afwezig, terwijl de voorpoten zich ontwikkelen van 'peddelpoten' zoals tegenwoordig bijvoorbeeld zeehonden tot de huidige vinnen. In de loop van de tijd ontstonden de soorten die volledig in het water leefden en in het geheel geen poten meer hadden. De walvis is in de loop van de evolutie steeds meer op een vis gaan lijken maar is dus toch echt een zoogdier. Walvissen hebben daarom ook geen kieuwen en schubben maar longen en (weinig) haar.

LEEFWIJZE VAN DE WALVIS:
Walvissen ademen net als alle andere zoogdieren met behulp van longen. Ze hebben inverhouding kleine longen, de longen van een landzoogdier van dezelfde grootte zouden twee keer zo groot zijn. Dat ze met deze in verhouding kleine longen toch heel lang onder water kunnen blijven komt doordat ze de ingeademde zuurstof niet in hun longen bewaren maar in hun spierweefsel. Walvissen zijn, net als alle andere zoogdieren, warmbloedig en ze brengen hun  jongen, onder water, levend ter wereld. Deze jongen worden, als ze “klein” zijn gevoed met moedermelk die ze zuigen uit speciale melkklieren, hieraan kun je het duidelijkst zien dat het echte zoogdieren zijn. Als ze groter worden gaan ze, net als hun ouders, over op dierlijk voedsel. Dit varieert, afhankelijk van het type walvis, van hele kleine waterorganismen (plankton) tot zeehonden. Walvissen gebruiken, per soort sterk van elkaar verschillende, geluiden om te communiceren. De roep van de grootste walvissen kan over een afstand van honderden kilometers worden gehoord.

 

INDELING WALVISSEN:

 

De groep der walvisachtigen is onder te verdelen in de Baleinwalvissen (de Mysticeti) en de Tandwalvissen (de Odontoceti).

BALEINWALVISSEN:
Baleinwalvissen leven in alle oceanen. Baleinwalvissen zijn over het algemeen groter dan tandwalvissen. Ondanks hun enorme massa, kunnen baleinwalvissen volledig boven het water uitkomen door te springen. De grootste Baleinwalvis (de Blauwe Vinvis*, waar er naar schatting nog tussen de 5000 en 12.000 van leven), is met een maximale lengte van 33 meter en een maximaal gewicht van 170.000 kilogram zelfs het grootste dier dat ooit op aarde heeft geleefd. De wetenschappelijke naam van de Baleinwalvissen (Mysticeti) is afgeleid van het Griekse woord mystax wat snor betekend. Baleinwalvissen heten zo omdat ze geen tanden hebben maar baleinen**. Baleinen zijn een soort zeefachtige structuur. Met deze Baleinen zeven Baleinwalvissen het plankton, waar ze van leven, uit het water. De lengte van de Baleinen varieert per soort tussen de 0,5 tot 3,5 meter. Tot de Baleinwalvissen behoren de Grijze walvis, de Dwergvinvis, de Antarctische dwergvinvis, de Noordse vinvis, de Bryde vinvis, de Edens vinvis, de Blauwe vinvis, de Omura walvis, de Gewone vinvis, de Bultrug, de Dwergwalvis, de Groenlandse walvis, de Zuidkaper, de Noordkaper en de Grote Oceaannoordkaper.

*Het gewicht van de Blauwe Vinvis varieert ± 25.000 kilogram per seizoen. In de zomer eten ze gedurende 4 maanden in de koude wateren 4000 kilogram per dag en bouwen ze een dikke speklaag op en komen dan 25.000 kilogram aan. In de winter trekken ze naar de warme wateren en eten dan 7 maanden niets waardoor ze weer afvallen. De Blauwe Vinvis heeft een hart van ± 500 kilo, een jong weegt bij de geboorte al 2000 kilogram. Ondanks het enorme gewicht kan een Blauwe Vinvis toch met een snelheid van zo’n 40 à 50 kilometer per uur zwemmen.

**De onbewerkte baleinen van gevangen Baleinwalvissen werden vroeger gebruikt voorhet vervaardigen van korsetten, hoepelrokken, paraplu’s en parasols. Baleinen konden ook door ze te verhitten in water in allerlei vormen geperst worden. Op deze manier konden er allerlei gebruiksvoorwerpen mee gemaakt worden zoals medische instrumenten, mesheften, snuifdozen enzovoorts.

 

TANDWALVISSEN:

 

Zoals de naam al zegt onderscheidt deze groep zich van de andere walvissen door het hebben van tanden. Tandwalvissen zijn actieve jagers, ze voeden zich met vis, inktvis, en soms met andere zeezoogdieren. Tot de tandwalvissen behoren de volgende families: de Potvissen, de Dwergpotvissen, de Spitssnuitdolfijnen, de Indische rivierdolfijnen, de Chinese rivierdolfijnen, de Orinocodolfijnen, de La Platadolfijnen, de Grondeldolfijnen, de Dolfijnen en de Bruinvissen of rondsnuitdolfijnen.

DE POTVIS:
De potvis is te herkennen aan zijn grote afgeplatte kop. De merkwaardige vorm van de kop wordt veroorzaakt door het spermaceti-orgaan in het voorhoofd, dat zo'n 3000 liter wasachtig materiaal, het walschot, bevat. Dit orgaan helpt de potvis bij het duiken en stijgen. Door de bloedvaten te vernauwen kan de potvis de was laten afkoelen en wordt het hard en zwaarder dan water en de potvis zinkt zonder veel inspanning. Door de bloedvaten te verwijden kan de potvis de was laten verwarmen en smelt de was, wordt lichter en helpt de potvis weer te stijgen. Door deze techniek kan een potvis tot een diepte van 3000 meter duiken waar hij zich voedt met onder andere reuzeninktvissen (tot 13 meter lang en 275 kilo zwaar) en reuzenpijlinktvissen (tot 20 meter lang!!). Een potvis kan zo’n 18 meter lang worden en weegt dan zo’n 50.000 kilogram.

DE DOLFIJN:
Bij een dolfijn denk je niet meteen aan een walvis. Toch behoren alle dolfijnen tot de walvisachtigen. Het beste is dit te zien aan de Orka. De Orka wordt ook wel zwaardwalvis genoemd en is de grootste van de dolfijnen. Een Orka kan zo’n 9 meter lang worden en weegt dan ongeveer 5 ton.

 

De voorouders van de walvissen hebben waarschijnlijk geleefd in de directe omgeving van en ook in zoet en brak water. Uit ouderdomsbepalingen van gevonden fossielen is gebleken, dat omstreeks het begin van het Tertiair (ongeveer 60 miljoen jaar geleden) de overgang naar het waterleven heeft plaatsgevonden. Volgens de onderzoeker Gaskin moeten de walvissen zijn ontstaan in het westelijke deel van de zogenaamde Tethyszee, een zee die vroeger ten dele op de plaats lag van de Middellandse Zee, maar die reikte tot in Centraal Azië en Indië. Een van de grootste problemen bij deze overgang is waarschijnlijk de voortbeweging geweest. De weerstand in het water is namelijk veel groter dan in de lucht.Dit kon alleen maar worden opgelost doordat de wervelkolom samen met de erbij horende spieren weer voor voortbeweging gingen zorgen. De bouw van de wervelkolom en de rangschikking van de spieren daarlangs hebben er wellicht voor gezorgd, dat de staart niet heen en weer, maar op en neer werd bewogen. Daarbij hoort een horizontale staartvin.
De voorpoten hebben zich in de loop van de tijd ontwikkeld tot korte brede vinnen, die vooral worden gebruikt voor bewaren van het evenwicht.

Uit de vondst van allerlei fossielen van verschillende geologische ouderdom is vast komen te staan, dat de stroomlijn van het lichaam steeds beter werd. Van jagers op traag bewegende waterdieren, vermoedelijk op de bodem van ondiepe kustwateren, werden de zich steeds verder van de landdieren onderscheidende walvissen tot zeer behendige jagers, die erg snel reageren en een hoge snelheid konden ontwikkelen. De beste zwemmers kunnen gedurende een lange tijd een snelheid ontwikkelen van 65 km per uur. Van de potvissen is bekend, dat ze wel tot een diepte van 1000m kunnen duiken.De beste duikers onder hen kunnen wel tot een half uur onder water blijven.
Uit allerlei onderzoekingen op het gebied van het gedrag en ook op dat van de anatomie is gebleken, dat de hersenen van de walvissen vergelijkbaar zijn met die van de mens.

2. Lees het voorgaande stuk nog eens goed door en schrijf op wat echte feiten zijn en wat veronderstellingen zijn.

3.Is de oorzaak van het ontstaan van een verticaal bewegende wervelkolom bij de voortbeweging een bewezen feit, of een veronderstelling.

4.Verondersteld wordt dat tandwalvissen primitiever zijn dan de baardwalvissen. Probeer op internet hiervoor argumenten te vinden.

In het voorgaande heb je kunnen leren, hoe langs verschillende wegen gegevens voor het toetsen van een hypothese worden verzameld. De opvatting over de herkomst van de walvissen die nu nog op aarde leven, zijn gedeeltelijk gebaseerd op feitenmateriaal en gedeeltelijk daaraan ontleende veronderstellingen. De kans bestaat dat onderzoekers op een gegeven moment, wanneer er weer een heleboel overtuigende gegevens loskomen, moeten besluiten hun theorie over het ontstaan van walvissen aan te passen.
Dat zou bijvoorbeeld kunnen betekenen dat zij moeten toegeven, dat de oerwalvissen nog gedurende lange tijd naast de tandwalvissen en de baardwalvissen hebben geleefd. Het zou ook kunnen inhouden dat de Mesonyx niet meer zou worden genoemd als voorouder.

Een theorie is dus niet iets dat volkomen sta en onvervormbaar, onveranderlijk is. Telkens weer behoort zij worden getoetst aan de stand van kennis van dat moment en moet zij zo nodig worden aangepast.