Relaties tussen organismen

Tussen organismen zijn allerlei relaties mogelijk. Zo hebben dieren van dezelfde soort elkaar nodig om zich voort te planten. Maar dieren van dezelfde soort zijn ook vaak met elkaar in competitie: denk aan bemachtigen en afschermen van een territorium voor het verkrijgen van voedsel (jacht) of het voortbrengen van jongen. 

In de natuur bestaan ook veel relaties tussen organismen van verschillende soorten. Zo dient bijvoorbeeld het ene organisme als voedsel voor het andere organisme. Andere organismen werken juist heel goed samen. Relaties tussen verschillende organismen die te maken hebben met voedsel, noem je symbiose.


Planten en planteneters

Planteneters benutten de energie die planten hebben opgeslagen bij de fotosynthese.
Meestal heeft alleen het dier daar voordeel van, maar planteneters zorgen vaak wel voor de zaadverspreiding. En de planten profiteren ook van de mest die planteneters uitscheiden.

Dieren zijn aangepast aan hun voedsel. Konijnen bijvoorbeeld hebben poten waarmee ze goed kunnen graven, zodat ze bij de wortels kunnen komen. Giraffen hebben een leerachtige tong, zodat ze geen last hebben van de stekels als ze bladeren van de acaciaboom eten.

Veel insecten zijn planteneters, zoals rupsen en sprinkhanen.
Bijen, kolibries en vlinders eten vooral nectar uit bloemen.


Prooi en predators - territorium

Bij de relatie tussen een vleeseter (roofdier) en zijn prooi heeft alleen het roofdier voordeel.
Een roofdier noem je ook wel een predator.
In de video zie je een spin die jaagt op vliegjes die hij in zijn web heeft gevangen.

Een territorium is bij (roof)dieren een tegen soortgenoten verdedigd leefgebied.
Het is een gebied om voedsel te zoeken (jacht) en de jongen te verzorgen.
Een territorium wordt verkregen en behouden door te vechten en te dreigen.
Een leeuw is het grootste deel van de dag inactief.
Soms ligt hij tot twintig uur per dag te rusten in de schaduw, en is hij enkel actief om te jagen.
Libellen zien er mooi uit. Het zijn ook hele goede jagers.
De jonge libellenlarven (rechts) zijn misschien nog vraatzuchtiger.


Parasieten

Parasieten zijn organismen die energierijk voedsel uit een ander organisme halen.
Meestal doden parasieten hun gastheer niet.
Muggen, luizen en vlooien zijn bekende parasieten.
Muggen leven van het bloed van zoogdieren, zoals de mens.

Een vampiervleermuis maakt kleine gaatjes in de poten van een zoogdier en likt dan het bloed op. Een stof in het speeksel van de vleermuis zorgt ervoor dat het bloed niet stolt.
Een teek zuigt zich vol met bloed.
Hij kan zijn gastheer besmetten met een bacterie
die de ziekte van Lyme veroorzaakt.

De dennenmoorder is een schimmel die parasiteert op sparren en dennen. De schimmel groeit de vaatbundels van zijn gastheer binnen en haalt energierijk voedsel uit de boom.
De den sterft uiteindelijk.
De meeste soorten paddenstoelen zijn saprofyten. Zij leven van dood organisch materiaal.
Dat kan van alles zijn: hout, bladeren, naalden en mest.
Soms groeien ze op dierlijke resten zoals veren, haren, hoeven en nagels.



Commensalisme

Bij commensalisme heeft één van de twee soorten voordeel van de relatie, de andere soort geen voordeel, maar ook geen nadeel. 

Voorbeelden
Koereigers eten in gezelschap van vee.
Zo profiteren ze van de insecten die rondom de dieren vliegen.

Epifyten zijn planten die op bomen groeien.
Ze krijgen daardoor meer licht, maar ze zijn niet schadelijk voor de boom.

 


Mutualisme

Als beide organismen voordeel van hun onderlinge relatie hebben, spreek je van mutualisme

Voorbeelden
De relatie tussen de mens en huidbacteriën. De meeste bacteriën op de huid zijn onschadelijk en zelfs gezond. Je noemt ze ook wel huidflora. Ze beschermen je tegen schadelijke bacteriën. 
Bijen verspreiden stuifmeel en krijgen er nectar voor terug.
Een mycorrhiza is een samenlevingsvorm van schimmel en wortel. De schimmel helpt bij het opnemen van water en mineralen. De plant levert glucose aan de schimmel. 
Kwallen en koralen hebben vaak algen in zich. De algen zorgen voor de glucose en de zuurstof voor de dieren. De kwallen en koralen bieden een woonplaats en leveren koolstofdioxide voor de fotosynthese.
Zuigvissen eten de restjes van haaienvoedsel. 
De haai heeft er geen last van. 
Een anemoonvis zoekt bescherming tussen de tentakels van een zeeanemoon. Roofvissen raken verlamd door de tentakels met netelcellen, maar de anemoonvis is daartegen beschermd door een slijmlaag. De vis voedt zich met parasieten die de anemoon bedreigen, voedselresten van de anemoon en kreeftjes. Daarnaast beschermt de vis de anemoon ook tegen zijn vijanden door ze te verjagen als ze te dichtbij komen.

 


Maak jouw eigen website met JouwWeb