1.3. Ademhaling bij dieren.

Dieren hebben energie nodig om te kunnen leven.
De energie halen ze uit hun eten.
In alle lichaamscellen vindt verbranding plaats waarbij energie vrij komt.
Daarvoor is wel voldoende zuurstof nodig.
Dieren nemen zuurstof op met behulp van hun ademhalingsorganen.



Ééncelligen

De kleinste dieren zijn maar één cel groot.
Bij deze diertjes gaat heel snel zuurstof naar binnen via het celmembraan.
Omdat een ééncellige snel kan uitdrogen leven deze diertjes altijd op vochtige plaatsen.
Ze nemen de zuurstof op uit het water.
Ze kunnen alleen zuurstof uit het water opnemen als
de zuurstofconcentratie in het water hoger is dan de zuurstofconcentratie in hun lichaam.
Bekijk het filmpje over pantoffeldiertjes op de website van SchoolTV.

 


Sponzen, holtedieren en wormen

De cellen van sponzen en holtedieren liggen dicht bij de buitenkant van hun lichaam.
De huid van deze dieren is dun en vochtig.
Bij sponzen en holtedieren halen adem door hun huid (huidademhaling).

In het filmpje zie je dat de huid van de holtedieren maar uit enkele lagen cellen bestaat.
De huid van wormen is dikker dan de huid van sponzen en holtedieren.

Toch ademen wormen ook met  hun huid. Omdat zuurstof de cellen aan de binnenkant niet snel genoeg bereikt, hebben wormen een bloedsomloop.
De bloedsomloop vervoert de opgenomen zuurstof naar de cellen.


Insecten

Insecten ademen door hele kleine gaatjes in hun lichaam: stigmata.
Deze gaatjes zijn verbonden met een netwerk van buisjes die tracheeën heten.
Al deze tracheeën samen vormen het tracheeënstelsel van een insect.
Rond de tracheeën bevindt zich de lichaamsvloeistof van een insect.
Deze lichaamsvloeistof neemt de zuurstof op uit de tracheeën.
De lichaamsvloeistof wordt in beweging gehouden door meerdere harten.
Daardoor komt de zuurstof met de lichaamsvloeistof overal in het lichaam van het insect.
Trachee:
buisjes die zuurstof door het lichaam vervoeren.
Stigmata:
gaatjes in het lichaam waardoor lucht naar binnen kan.
Lichaamsvloeistof:
neemt zuurstof op uit de tracheeën en transporteert het naar het hele lichaam.


Vissen

Vissen halen zuurstof uit het water. Dat doen ze met behulp van kieuwen.
De meeste vissen laten het water langs hun kieuwen stromen door hun kieuwdeksels te bewegen.
Dit zorgt voor een continue waterstroom door de kieuwen.
De kieuwen halen de zuurstof uit het water en geven het door aan het bloed.


Amfibieën

 

Amfibieën zoals kikkers en salamanders hebben een heel dunne huid.
Door die huid kan zuurstof rechtstreeks naar het bloed.
Jonge amfibieën zoals kikkervisjes ademen vooral met de huid van hun grote staart.
Behalve huidademhaling hebben kikkervisjes ook kieuwen.
Bij jonge kikkervisjes bevinden de kieuwen zich buiten het lichaam.
Als ze groeien, worden de kieuwen bedekt.


Ademhaling bij salamanders

Bij salamanders (ook amfibieën) bevinden de kieuwen zich ook bij volwassen dieren buiten het lichaam.
Veel salamandersoorten nemen zuurstof op via zowel de huid als de kieuwen.
De olm is een soort salamander die behalve kieuwen ook longen heeft.
Deze salamandersoort neemt dus op drie manieren zuurstof op: met de huid, met kieuwen en met longen!


Amfibieën met longen

Volwassen kikkers hebben geen kieuwen meer.
Kikkers ademen door hun huid en hebben ook longen.


Ademhaling bij reptielen

Reptielen hebben een dikke huid. Daardoor kunnen ze niet via de huid ademhalen. 
Omdat reptielen meestal op het land leven, hebben ze ook niet veel aan kieuwen. Reptielen nemen zuurstof op met hun longen

Door het vergroten van de borstkas wordt lucht aangezogen. De longen geven de zuurstof uit de lucht aan het bloed af. Door het verkleinen van de borstkas wordt de lucht weer naar buiten geperst. De uitgeademde lucht bevat minder zuurstof.

Long:
De longen nemen zuurstof op en geven koolstofdioxide af aan het bloed.
Ribben:
Door de ribben te bewegen wordt de borstkas afwisselend vergroot en verkleind.
Luchtpijp:
Via de luchtpijp stroomt er lucht van mond naar longen.


Ademhaling bij vogels

Vogels verbruiken veel energie en dus ook zuurstof bij het vliegen. Vogels hebben longen die in verbinding staan met luchtzakken. Door het borstbeen en de ribben naar voren te bewegen, worden de luchtzakken groter en zuigen ze lucht aan uit de longen.
De luchtzakken staan weer in verbinding met de holtes in de botten. Sommige vogelsoorten hebben wel negen luchtzakken.

De longen vullen die lucht aan met buitenlucht. In de longen wordt zuurstof aan het bloed afgegeven door middel van kleine buisjes waar bloed omheen stroomt.

Als de borstkas kleiner wordt, gaat de lucht uit de luchtzakken via de longen naar buiten.
Door de ademhaling met luchtzakken stroomt er voortdurend lucht door de longen.


Ademhaling bij zoogdieren

Zoogdieren hebben longen waarmee ze ademhalen.
Bij de ademhaling gebruiken zoogdieren de borstkas en het middenrif.

Bij inademing trekt het middenrif samen (het wordt plat) en wordt de borstkas groter.
De longen zuigen dan lucht aan.

Bij uitademing ontspant het middenrif en wordt het boller.
De borstkas wordt dan kleiner en er wordt lucht uitgeademd.

Er stroomt bloed rond de kleinste vertakkingen van de longen, de longblaasjes.
Zuurstof gaat van de longblaasjes naar het bloed.
Longblaasjes zijn bij zoogdieren bolvormig.


Buikspieren helpen bij de ademhaling

Bij een jachtluipaard wordt het middenrif elke keer boller gemaakt als de achterpoten naar voren gaan. Daardoor wordt de lucht uit de longen met grote kracht naar buiten geblazen. Als de achterpoten weer naar achteren gaan, wordt er lucht aangezogen.


Maak jouw eigen website met JouwWeb